Rinus Kiel over Bijbel, cultuur en wetenschap Reageren? Zie home-page
====================================================== |
(Denken en wetenschap in onze cultuur / Moderne wetenschap) Aristoteles' kosmologisch model Nieuw 14/03/2002
Eén van de aspecten van Aristoteles’ filosofie was zijn kosmologisch model, zijn model van hoe de kosmos, de wereld van sterren en planeten in elkaar zit. De bijgaande figuur geeft daar een beeld van. Rond het geheel dacht men zich de hemelkoepel waaraan de sterren bevestigd waren, eeuwig vast en onbeweeglijk. Daarbinnen concentrische bollen, sferen genoemd. Aan elk van deze sferen was een hemellichaam bevestigd, een planeet, de maan of de zon. Deze sferen draaiden rond en namen de daaraan bevestigde hemellichamen mee. Elke sfeer had zijn eigen snelheid. In het middelpunt stond, onbeweeglijk, de aarde. Die hemellichamen vertegenwoordigden allerlei goden of lichtwezens. En achter al die hemellichamen, achter die hemelbol, dacht men zich de oppergod, de onbewogen beweger, die het alles in beweging had gezet, zodat het nu eeuwig kon blijven ronddraaien. Rond, want de bol, de cirkel was de volmaakte vorm. In die kosmos waren dan ook alle bewegingen cirkelvormig. Behalve in het gebied beneden de maan, het ondermaanse, want daar waren alle bewegingen rechtlijnig. Zo werd dat verordonneerd. Maar een kogel bijv. heeft toch een boogvormige baan? Ja, maar dat geloofde men niet, men nam zonder waarneming aan, dat zo’n kogel rechtlijnig vooruit ging tot boven de plaats waar hij zou neervallen, en dat hij dan verticaal naar beneden plofte! En ook die planetenbanen waren niet eenparig. Van de aarde uit gezien liepen planeten soms terug in hun baan. Om dat probleem op te lossen had men allerlei hulpbanen bedacht, epicykels genoemd, zodat de schone schijn kon worden opgehouden en toch de berekeningen klopten. Dit model van Aristoteles was aangepast aan deze meer realistische eisen door een zekere Ptolemaeus. In dat ondermaanse was verandering mogelijk. Dat was moeilijk tegen te spreken, dat kon ieder direct waarnemen. Maar daarboven, in het bovenmaanse, daar was geen verandering mogelijk, daar bleef alles eeuwig hetzelfde. Dat vond zijn bevestiging in de Bijbel, zo vond men. Kijk maar: “…de Vader van de hemellichten; bij hem is nooit enige verandering of verduistering waar te nemen” (Jacobus 1:17b). Dit model sprak dus over de kosmos, de aarde, de zon, de maan, etcetera. De Bijbel doet dat ook. En waar nu de Bijbel over deze dingen spreekt, werden die dus geïnterpreteerd vanuit dit kosmologische model. Dus als de Bijbel zegt: “Vast staat de wereld, zij wankelt niet” (o.a. Psalm 93:1), dan keek men naar dit model en zei: Ja, dat klopt, de wereld (aarde) staat vast in het midden en dat zal eeuwig zo blijven. Zei Jozua: “Zon, sta stil!” (Jozua 10:12), dan keek men weer naar dit model en zei: Ja, dat klopt, de zon draait om de aarde. Men behandelde de bijbelteksten dus, alsof ze wetenschappelijke taal spraken in plaats van gewone alledaagse, voor ieder mens verstaanbare taal. Wij zeggen toch ook: zo vast als een huis, maar weten tegelijk dat dat nog wel eens tegenvalt. Ook zeggen we: de zon komt op / gaat onder. En ook dat is gewone spreektaal en geen wetenschappelijke model-taal. Maar wie durfde de grote autoriteit Aristoteles tegenspreken? Zeker niet meer, sinds hij door het gezag van de kerk gedekt werd! |