Rinus Kiel over Bijbel, cultuur en wetenschap Reageren? Zie home-page
====================================================== |
(Denken en wetenschap in onze cultuur / Wortels vh westerse denken) Plato Nieuw 14/03/2002
Plato geloofde dat er achter de 'goden' een godheid moest zijn, waarin de laatste en hoogste waarden van schoonheid en goedheid, de normen van kennen en handelen, waren verankerd. Die godheid was de schepper en bron van de hemelse Ideeën, terwijl de zichtbare realiteit was gemaakt door die demiurg, die de materie dus al ter beschikking had. Daarop kon hij geen invloed uitoefenen. Dat er daarom dan ook zo’n beroerde wereld uit voortkwam, ligt voor de hand. Die zichtbare wereld stond niet zo hoog aangeschreven. Plato stond in discussie met verschillende van zijn voorgangers, juist in verband met dat scheppen. Er waren er die hadden beweerd, dat alles was ontstaan uit toeval, door evolutie. Daar tegenover hield Plato met kracht van argumenten staande, dat al het bestaande alleen verklaard kan worden, als men aanneemt, dat het door een godheid is tot stand gebracht. Zo krachtig en moeilijk weerlegbaar was Plato’s verdediging van zijn 'creationisme', dat zijn tegenstanders zich stil hielden. Na enige tijd vonden zij in de wijsgeer Epicurus een welsprekend verdediger van hun evolutionistische standpunten. Plato’s leerling Aristoteles achtte het wijs, een neutrale positie in te nemen: de leerstellingen van zijn leermeester speelden bij hem geen grote rol en hij bouwde zijn eigen, praktisch bedoelde denksysteem. Toen trad de wijsgeer Zeno op, die Plato’s gezichtspunt oppakte en tot een denksysteem uitwerkte. Wij kennen zijn volgelingen als de Stoïcijnen. Zo was er dus ook in de Griekse denkwereld die strijd tussen hen die – hoe beperkt ook – uitgingen van het geschapen zijn van alles en hen die geloofden, dat alles bij toeval was 'ontwikkeld, geëvolueerd'. De discussie tussen beide groepen was – en is nog steeds – zeer moeizaam en wel vanwege het volgende: een 'creationist' (die in schepping gelooft) zegt: er is maar één logische verklaring voor al het bestaande en dat is: een Schepper heeft dit alles geschapen. Onze zintuigen en ons nadenken daarover bedriegen ons niet. Integendeel, wij worden steeds weer in deze opvatting bevestigd. De evolutionisten zeggen: ja, zintuigen en denken brengen ons zeer waarschijnlijk tot het geloof in een Schepper. Maar wij weten, dat die niet bestaat. Dus: onze zintuigen en ons denken bedriegen ons, we kunnen ze niet vertrouwen. De vraag is dan natuurlijk, of je deze laatste conclusie, die op datzelfde nadenken is gebaseerd, dan wel kunt vertrouwen. Paulus zegt dan, dat het ontkennen van de Schepper het verstand verduistert. Maar ook heidense denkers – bijv. de Romeinse rechtsgeleerde en Stoïcijn Cicero – hebben gezien, dat de evolutionistische uitspraken alleen maar kunnen rusten op het gezag van de spreker, die dan blijkbaar over een absoluut inzicht moet beschikken, dat niet door waarneming of redenering kan worden aangetast of weerlegd, want hij heeft die zojuist allebei voor onbetrouwbaar verklaard. Hier is in een notedop een belangrijk aspect van de stagnatie van het denken in onze westerse wereld uiteengezet.
|